Spel van kinderen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis (ASS/PDDNOS)

  1. Ze staan niet open voor jouw inmenging in hun bezigheden
  2. Ze hebben grote weerstand tegen verandering
  3. Er is sprake van stereotiep gedrag en fixaties
  4. Imitatiespel ontbreekt
  5. Gaan niet spontaan op speelgoed af
  6. Weinig interesse in fantasiespeelgoed, wel in details daarvan
  7. Doe-alsof spel is vanwege moeite met symboliseren erg moeilijk

1. Er is geen oogcontact. Inmenging doorbreekt hun veilige patroon

2. Het kind is sterk gehecht aan vaste gewoonten. Handelingen of dagindeling moeten volgens een vast patroon (wassen, tandenpoetsen), anders weet het kind niet wat hem te wachten staat.

3. Het kind kan bijv. steeds maar scheppen in de zandbak, zonder dat daar wat van gemaakt wordt. Of eindeloos blijven kijken naar een watermolentje Het kind beleeft genoegen aan de zintuiglijke gewaarwording. Fixaties voor knoppen en getallen komen vaak voor (licht aan/uit).

4. Imitatiespel is zeer kenmerkend voor het kind in het 2e levensjaar. Bij dit kind ontbreekt het, er is geen contact en geen gevarieerd spontaan doe-alsof spel aanwezig.

5. Het kind heeft angst voor het onbekende, en speelt liever met iets wat hij kent en dus veilig is.

6. Stoornis in symboliseren is bepalend voor de communicatie en de verbeeldende activiteiten. Dat iets verwijst naar iets anders moeten de meeste kinderen aangeleerd krijgen. Sommigen leren het nooit (zowel op gebied van taal als van fantasie) Er is weinig interesse in fantasie speelgoed. Een mooie speelgoedtrein, is voor hem niet net-echt, maar een mooi groen, koud ding.

7. Als dit spel wel op gang komt, heeft het kind binnen het spel vaak moeite met het volgende:

  • a. Onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid (tussen ik / niet-ik, tussen levend / levenloos). Bij sommigen komen veel angstige thema’s in het spel voor. Voor hen is dit geen fantasie, maar echt!
  • b. Doen alsof een voorwerp iets anders is (objectvervangingen), overslaan van tijd/afstand. Het kind blijft heel concreet.
  • c. Het herkennen van emoties bij zichzelf en anderen en het uiten van emoties. Ze kunnen zich niet in de ander inleven.
  • d. Een rollenspel moet op de voor hen bekende manier verlopen.

Sommige kinderen zoeken zeker wel contact maar er is geen sprake van interactie. Het is claimend gedag, eenzijdig. Of interactie op een verkeerde manier. Ze zeggen en doen dingen op het verkeerde moment, verkeerde plaats. Er is vaak sprake van een vertraagde ontwikkeling, ze zullen op een babymanier aandacht vragen, huilen, vastklampen. Als ze al in staat zijn taal te begrijpen, rijkt dit niet verder dan de letterlijke betekenis. Grapjes worden niet begrepen (letterlijk). Van echt samenspel is vaak geen sprake, wel spelen kinderen vaak naast elkaar, parallelspel. Deze kinderen zijn niet flexibel in samenspel. Gevoelig voor territorium, kunnen agressief reageren. Ingaan op hun behoefte geeft houvast en structuur, zodat kind minder angstig wordt.

Spelbegeleiding bij kinderen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis

Spel heeft vele functies op het gebied van de ontwikkeling. Denk aan de sociale ontwikkeling, ontwikkeling van de taal, het uiten van belevingen, verwerken van gebeurtenissen etc. Enkele tips voor spelbegeleiding van deze kinderen.

1. Sluit aan bij het kind. Wacht op zijn acceptatie

Contact maken is een eerste vereiste. Aansluiten bij het kind, pas als hij jouw inmenging accepteert een stapje zetten. Spelletjes voor jonge kinderen gericht op contact; kiekeboe, telefoon, bal heen en weer rollen, in spiegel lichaamsdelen aanwijzen, liedjes met (lichaamsgerichte) bewegingen zingen.

2. Structureer tijd en ruimte. Ruimte is prikkelarm

Voer de spelstimuleringsactiviteiten liefst op een bepaalde plaats in een bepaalde ruimte in een duidelijke, voorspelbare omgeving uit. Denk aan foto’s en pictogrammen.

3. Fixaties functioneel maken

Voorzichtig handelingen uitbreiden. Bij veranderingen, stapje voor stapje. Bepaalde obsessies functioneel maken (fixatie op getallen wordt winkeltje spelen, fladderen en springen op muziek wordt dansen en zingen in een playback show). Bij fixaties die te storend zijn structuur aanbrengen. Bijv. Tot de wekker gaat mag je het lichtknopje aan /uit doen.

4. Gericht helpen met nadoen, letterlijk samen doen

Uit zichzelf doen deze kinderen weinig na. Leer het kind wat hij kan doen met materiaal zodat hij er plezier in krijgt. Deze kinderen leren door herhaling, er is geen inzicht in sociale situaties.

5. Stimuleren door aantrekkelijk materiaal aan te bieden, voordoen

Moedig het kind steeds aan, en doe variaties voor. Later, suggesties bieden voor uitbreiding.

6. Helpen met symboliseren

Als er nog geen taal ontwikkeld is, dan is symbolisch spel waarschijnlijk ook niet mogelijk. Symboliseren betekent dat een voorwerp iets anders voorstelt dan het is. Een kind kan overeenkomsten leren zien, bijv. naast een echte stoel,plaatjes van allerlei stoelen leggen (speltrainingsprogramma. Berckelaer-Onnes).

7. Doe-alsof spel dicht bij huis houden

Als de kinderen wel fantasiespel spelen, dan blijft het ook hierbij belangrijk om goed aan te sluiten bij het kind. Uitgaan van zijn voorkeuren en deze proberen functioneel te maken. Kleine stapjes zetten. Helpen onderscheid te maken tussen fantasie en werkelijkheid. Als kinderen doorslaan in hun fantasie kan het heel angstig voor ze worden. In rollenspel bijv een hoed op/af zetten als je in/uit je rol stapt.

8. Weglaten van object vervanging

Een voorwerp wordt gebruikt alsof het iets anders is. Kijk steeds of een kind het oppakt. Een wasmand wordt bijv. een bootje. Doen alsof er een winkeldeur is, gaat makkelijker met een echte deur.

9. Emoties en gevoelens benoemen en verbanden leggen.

Benoem emoties die in het spel voorkomen. “Ik ben verdrietig omdat.., ik ben moe omdat…” Ook gezichtsuitdrukkingen van plaatjes en oefenen met uitdrukkingen voor de spiegel dragen bij aan het leren herkennen van emoties.

Bron: Spelbegeleiding HBO Pedagogiek Susan Knipping

background-beneden